Sociale samenhang in volkswijken vaak geromantiseerd

sociale samenhang schilderswijk volksbuurten

Dr. Diederick Klein Kranenburg

De sociale samenhang in volkswijken wordt vaak te romantisch voorgesteld. Zowel wetenschappers als wijkprofessionals lijken het daar over eens. Dr. Diederick Klein Kranenburg promoveerde onlangs aan de Universiteit van Leiden op een proefschrift over de ontwikkeling van de sociale samenhang in de Haagse Schilderswijk. Daaruit blijkt dat de bevolking van deze wijk sterk verdeeld was en dat die verdeeldheid niet pas tot stand kwam met de komst van gastarbeiders in de jaren ’60. Ook daarvoor was de saamhorigheid en burenhulp in deze wijken niet wat politici die dromen van een participatiemaatschappij, zouden willen dat die was.

De mythe van de sociale samenhang

“De saamhorigheid hield op bij de hoek van de straat”, stelt Klein Kranenburg. En dat gaat in tegen de aanname die politici lijken te maken wanneer ze verwijzen naar de participatiesamenleving. “Politici verwijzen vaak naar de saamhorigheid en burenhulp die in deze volksbuurten heel sterk zou zijn geweest. Populair-wetenschappelijk onderzoek blikt echter meestal ook nostalgisch terug op deze periode”. Daarom besloot de historicus een diepgravend onderzoek te doen naar hoe de sociale samenhang Schilderswijk zich in de periode van 1920 tot 1985 ontwikkelde. Daarvoor deed hij archiefonderzoek bij de sociale dienst, de politie en het buurthuis. Hij interviewde tachtig oud-bewoners en rafelde de samenstelling en achtergronden van de bevolking uiteen. Conclusie: de Schilderswijk was al vóór de komst van de migranten ernstig verdeeld.

Sociale verschillen

In de periode voor de oorlog waren er grote verschillen tussen de soorten bewoners en de inkomens van bewoners van de Schilderswijk. Gezinnen varieerden van straatarm tot mensen met kantoorbanen die goed geïntegreerd waren buiten de eigen wijk. Die verschillen werden door de bewoners flink uitvergroot. De mensen die het iets beter hadden, keken neer op hun armere buurtgenoten die omgekeerd hun rijkere buren verwaand vonden. Armoede en asociaal gedrag gingen voor veel buurtbewoners hand in hand. Klein Kranenburg: “De saamhorigheid kon heel sterk zijn, maar als je de hoek om ging, dan was er al snel niets meer van te merken”.

Na de oorlog namen de verschillen af. De mensen die het zich konden veroorloven, vertrokken uit de buurt naar de nieuwbouwwijken die in de jaren ’50 als paddenstoelen uit de grond schoten. De armsten bleven achter in de Schilderswijk en zetten zich af tegen de buitenwereld. Kleinere clubjes bewoners bepaalden de norm in de straat en wie zich daaraan niet kon of wilde conformeren, werd genegeerd of weggepest. vanaf de jaren ’70 werd de Schilderswijk door de overheid onder handen genomen en veranderde de samenstelling van de wijk door de komst van gastarbeiders enorm. Momenteel vormt deze groep zo’n 90% van de bevolking, maar tegelijkertijd bleef minstens één ding hetzelfde: het bleef de wijk met de meest armlastige bewoners, waarvan een deel geen aansluiting vond bij de maatschappij.

Terug naar de jaren ’50

Drs. Rianne Wesenbeek, projectleider van het wijkgerichte project Geestelijk Gezond Maastricht, sluit met haar ervaringen aan op de kritiek die Klein Kranenburg heeft op de politiek. “We kunnen door de WMO niet de sociale samenhang die in de jaren ’50 in sommige straten heerste, terugbrengen. Die gezagsverhoudingen bestaan niet meer. De zeggenschap van de buurt over de buurt is bewoners in de loop der tijd afgenomen. Overigens wordt de mate van burenhulp die in die tijd in volkswijken zou heersen inderdaad nog wel eens overdreven”.

Zij wijst de opkomst van de professionele klasse in de jaren ’70 aan als oorzaak voor het ondergraven van de nog aanwezige sociale samenhang in wijken. “De burger werd lange tijd gereduceerd tot consument en zal pas actief worden als de professionals en de overheid hen anders gaan benaderen. Althans, dat lijkt de politiek te denken. Maar dan moet je je wel meteen ook afvragen of burgers dat wel kunnen. Wie kan dat wel en wie niet? Daarin moet je dan wel zorgvuldig onderscheid maken”.

Stortplaats van goede bedoelingen

Zij stelt ook vast dat volkswijken vaak de zwaarste lasten dragen. De multiculturele samenleving, extramuralisering, en maatschappelijke problemen slaan vaak het eerst neer in volkswijken. Dat zet druk op de sociale samenhang en als gevolg van professionele pogingen om die sociale samenhang te verbeteren, worden volkswijken volgens haar dan ook “een stortplaats van goede bedoelingen”. Buurtbewoners hebben als gevolg van een grote sociaal-culturele kloof tussen henzelf enerzijds en hoogopgeleide beleidsmakers en wijkprofessionals anderzijds, het minste profijt van de professionele bronnen die hen ter beschikking staan.

Het is volgens haar daarom niet alleen belangrijk dat zorg- en welzijnsprofessionals naar de wijk toe togen, maar vooral ook dat zij een manier vinden om van zorg, welzijn en sociale samenhang een gedragen publieke kwestie te maken in achterstandswijken. “Het inzetten van mensen uit de wijk zelf, ervaringsdeskundigen en belangenbehartigers als schakels tussen de professionele wereld en buurtbewoners is daarom ongelofelijk belangrijk”, aldus Wesenbeek. “We moeten zorgen dat we werken in de haarvaten van de wijk, sámen met de mensen die mikpunt zijn van onze interventies. Alleen zo voorkomen we dat mensen de sociale samenhang met de wereld buiten hun eigen wijk of sociale kring niet vinden”.

Interessant artikel? Blijf op de hoogte door u aan te melden voor onze gratis nieuwsbrief.