Transforminderen (redactioneel)

Transforminderen

Dr. Guido van de Luitgaarden

Nog een klein jaar en dan moeten de transities in het sociale domein een feit zijn. Het moet dichter bij de burger, in de wijk, laagdrempelig, preventief, met eigen kracht en ondersteund door het maatschappelijk middenveld. En dat is geen geringe opgave. Terugkijkend op waar het de afgelopen tijd in het vertoog met betrekking tot het sociale domein over ging, dan was het vooral over bestuurlijke en financiële aangelegenheden. Waar in eerste instantie nog gesproken werd over transitie én transformatie, lijkt het de laatste tijd nog alleen te gaan over de transities. Iedereen lijkt vooral druk bezig met verantwoordelijkheden die van provincies en Rijk overgaan naar gemeentes, aanpassing van wetten, het smeden van regionale arrangementen en het veiligstellen van het eigen bestaansrecht in het nieuwe zorglandschap. Met de beleidsmatige en organisatorische kant dus. Maar wat is er gebeurd met de transformatie?

Transforminderen

Transformeren leek het laatste jaar eerder op transforminderen. Er moeten minder aanspraken op zorg komen, er komt minder specialistische hulp, minder overhead en bureaucratie, minder geld en minder inzet van professionals. En voor een deel is dat goed. Er is nu eenmaal veel nodeloze bureaucratie in de zorg en we zijn soms inderdaad wel erg snel om betrekkelijk kleine problemen groter te maken dan ze hoeven te zijn en er dan de ene na de andere professional op los te laten.

Maar wat gaan we dan méér doen? Als we de discussies van het afgelopen jaar mogen geloven, dan komen er straks met name in de jeugdzorg, (L)VG-zorg en de GGZ minder en minder professionals om de hoek kijken. Vrijwilligers en het sociaal netwerk van de cliënt zouden het volgens de beleidsmakers in veel gevallen op moeten kunnen lossen. Licht verstandelijke beperking? Stuur er een vrijwilliger op af. Het is tenslotte een “lichte” verstandelijke beperking. Opvoedproblemen? Los ze op met je eigen sociale netwerk. Regel je eigen ondersteuning. En opvoedingsproblemen signaleren? Dat kunnen vrijwilligers, leerkrachten en kinderwerkers toch prima? 

Dat zijn de optimistische beelden die beleidsmakers veelal hebben bij de transities. En als het op deze manier kan, dan is dat mooi. Mijn vrees is echter dat het optimisme over het draagvermogen en de medewerkingsbereidheid van het maatschappelijk middenveld langzaamaan dusdanige vormen aanneemt dat we eerder mogen spreken over naïviteit dan over gezond optimisme. 

Een licht verstandelijke beperking is namelijk veel, maar het is meestal géén lichte problematiek, zoals professionals die met deze doelgroep werken als geen ander weten. Een opvoedprobleem oplossen met je netwerk werkt misschien bij een deel van de gezinnen, maar in veel gevallen is het sociale netwerk nu juist een bron van problemen. En dat vrijwilligers, leerkrachten en kinderwerkers het best zullen signaleren wanneer een kind ernstige gedragsproblemen heeft, dat geloof ik wel. Maar als je er vroeg bij wilt zijn of andere soorten, subtielere problemen wilt signaleren, dan vraagt dat een getraind, professioneel oog.

Professionalisering

Professionaliteit is namelijk wat we nodig hebben, zo erkennen ook de betrokken overheden. Als er minder professionals zijn, dan moeten die professionals die er wel nog zijn, bétere professionals zijn. Leden van sociale wijkteams moeten de ruimte krijgen. Er moet meer professionele discretionaire ruimte komen. Wég met het afdraaien van draaiboeken en het routinematig uitvoeren van protocollen en leve het professionele inzicht. Dat zijn ontegenzeggelijk hele mooie uitgangspunten, maar de vraag is of het transformeren van professionals en hun praktijken gelijke tred zal kunnen houden met de transities. Zullen de professionals die het moeten gaan doen in de wijken ook tijdig het kennisniveau en de mate van autonomie hebben die van hen gevraagd wordt om binnen de nieuwe, gemeentelijke zorg te kunnen werken volgens de nieuwe uitgangspunten?

Ik vrees ervoor. Onlangs was ik bij een landelijk symposium over hechtingsproblematiek waarbij een honderdtal HBO en academisch opgeleide sociale professionals bijeen was. Er werd een viertal filmpjes vertoond met opnames van interacties tussen moeders en hun kind, waarna gevraagd werd bij welk van de geobserveerde interacties er signalen waren die zouden kunnen duiden op stevige hechtingsproblematiek bij het kind. In een zaal van honderd hoogopgeleide professionals met jarenlange ervaring hadden welgeteld zeven mensen het bij het rechte eind. En nu is dat voor kinderwerkers, maatschappelijk werkers, meesters en juffen ook niet erg. Het signaleren van hechtingsproblemen is namelijk een ongewoon moeilijke aangelegenheid waarbij we niet kunnen verwachten dat professionals die niet dagelijks met deze problematiek te maken hebben, deze signalen oppikken. Wat wél erg is, is wanneer niemand deze signalen opmerkt. In het nieuwe stelsel is het echter zo dat aangenomen wordt dat generalisten over specialistische signaleringsvaardigheden beschikken.

Transformeren

In Nederland gaat het niet zelden zo dat we een probleem ervaren en er dan drie reacties mogelijk zijn: we kieperen er een zak met geld bovenop, we verzinnen nieuwe regels of we wijzigen het stelsel. Om daarna te denken we dat we klaar zijn. Maar dan begint het pas. Het takenpakket van sociale professionals zal breder worden, waardoor professionals van méér en ándere zaken verstand zullen moeten hebben dan tot nu toe het geval was. Met de nieuwe positie van de sociale professional zal daarnaast een groter vermogen op diens signalerende, analyserende en creatieve vermogens gedaan worden. Niet alleen een breder opgeleide, maar ook een hóger opgeleide sociale professional is daarvoor nodig. In discussies over de transities wordt met regelmaat als voorbeeld verwezen naar Finland. In dat land is het echter zo dat alle sociaal werkers minimaal op mastersniveau opgeleid zijn. Daar heeft men jaren geleden de complexiteit van het vak in zijn volle omvang onderkend en er een verstandige reactie op verzonnen. En de Nederlandse overheid? Die trapt in een valkuil door te denken dat je problemen oplost met nieuwe regels en het wijzigen van het stelsel. Weliswaar was de registratieplicht voor jeugdzorgwerkers , maatschappelijk werkers en agogen in dat licht toe te juichen, maar ook deze keer lijkt men het mes in het varken te laten steken. Wie de scholingskosten voor herregistratie moeten gaan dragen, in wiens tijd bijscholing gerealiseerd gaat worden en een langetermijnvisie op het verhogen van de kwaliteit van sociale professionals zijn volstrekt onduidelijk.

Daar ligt dus een kans om het transforminderen weer te veranderen in transformeren. Met de nadruk op méér. Niet méér in aantallen, maar méér in professionele impact. Dat doe je door het beroep serieus te nemen en als overheid ruim baan te geven aan het nascholen én opscholen van sociale professionals, zodat zij en hun cliënten ook daadwerkelijk een eerlijke kans krijgen om de hulpverlening na de transitie tot een succes te maken. Ruim baan geven dat doe je in geld en in faciliteiten, die de vakbonden en werkgevers de komende tijd in CAO-onderhandelingen zullen moeten gaan bepalen. Het is weinig reëel om te verwachten dat deze kwaliteitsslag vóór 1 januari 2015 in voldoende mate gemaakt zal kunnen zijn. Het lijkt mij mede daarom dan ook verstandig wanneer de overheid zou besluiten tot uitstel van de transitie, zodat ook het transformeren, met de nadruk op méér, voldoende uit de verf kan komen.

Dr. Guido van de Luitgaarden is redacteur van De Wijk In. Daarnaast is hij senior onderzoeker binnen het lectoraat Sociale Integratie van Zuyd Hogeschool en partner bij Buro Alter.

Interessant artikel? Meld je dan nu aan voor onze gratis nieuwsbrief!